Wie schrijft die … behaalt betere punten!

Vorige week ontdekte ik via Twitter het artikel “Why All Students Should Write: A Neurological Explanation” van Judy Willis, een Amerikaanse neurologe en onderwijsconsultant die verbonden is aan de University of California, Santa Barbara graduate school of education. Volgens haar moeten jongeren (ook in wetenschaps- en technologievakken) vaker de pen opnemen en ze geeft hiervoor ook een neurologische verklaring.  Waarin schuilt nu volgens haar de kracht van de pen?

Willis argumenteert dat schrijven (gaande van een onderzoeksrapport tot een blogpost of reactie op een forum) helpt om de aandacht te versterken; het stimuleert het lange termijn geheugen, conceptuele ontwikkeling en kritisch denkvermogen; het maakt verbanden duidelijk; het geeft het brein de tijd om te reflecteren. Bovendien betrek je hiermee alle jongeren op een actieve manier bij het leerproces. Ze ontdekken waar er nog hiaten zitten in hun kennis. Ze leren om hun ideeën over te brengen en om een eigen opinie te verdedigen.

In het artikel wijst Willis er ook op dat schrijven kan helpen om testangst bij jongeren te verminderen. Heel wat jongeren presteren soms onder hun mogelijkheden omdat ze te maken hebben met testangst, bijvoorbeeld wanneer ze voor de heel de klas een antwoord moeten geven.  Als je hen echter de kans geeft om hun antwoorden schriftelijk uit te werken (zelfstandig of in groep, thuis of in de klas), neem je vaak ook de angst grotendeels weg omdat ze rustig hun antwoord kunnen uitwerken. Onder stress lukt hen dit niet en dat heeft volgens haar onder andere te maken met hoe ons brein omgaat met informatie.

De informatie die we via onze zintuigen waarnemen moet eerst doorheen een filter die bepaalt wat er uiteindelijk in ons brein of geheugen terechtkomt. Eén van die ‘emotionele’ filters is de amygdala. Wanneer je gestrest bent laat deze filter vooral informatie door die gelinkt is aan de stresssituatie. De andere zintuiglijke input wordt daarbij grotendeels genegeerd.  Bovendien stuurt de amygdala de informatie in zo’n gemoedstoestand vooral door naar je ‘primitieve’ brein (in plaats van naar de ‘rationele’ prefrontale cortex) waar informatie niet langdurig kan worden opgeslagen  en dat  hoofdzakelijk verantwoordelijk is voor onze ‘fight, flight or freeze’ reactie in stresssituaties. Daarom is het moeilijk om helder te kunnen nadenken en problemen op te lossen wanneer je angstig bent.

Ook andere onderzoekers hebben onderzocht of schrijven testangst kan reduceren. In 2011 stelden twee Amerikaanse onderzoekers (Gerardo Ramirez en Sian L. Beilock) vast dat jongeren met een sterke testangst beter presteren wanneer ze vlak voor de test hun gedachten en angstgevoelens met betrekking tot die test op papier zetten. Volgens de onderzoekers heeft dit deels te maken met de manier waarop ons geheugen werkt. Om goed te kunnen presteren op een test maak je gebruik van je werkgeheugen. Hierin verzamel en bewerk je alle relevante informatie die je nodig hebt om een taak te kunnen uitvoeren. Als je veel piekert wordt een deel van de beperkte capaciteit van je werkgeheugen ingenomen door die angsten waardoor je uiteindelijke prestatie eronder kan leiden.

In therapie voor personen met een depressie of een trauma blijkt dat het vaak heilzaam is om hun gedachten en gevoelens op papier te zetten om zo hun problemen aan te pakken. Ramirez en Beilock wilden nagaan of ze dezelfde strategie ook konden toepassen bij jongeren die piekeren over hun examens. In een eerste fase van hun experiment kregen de jongeren (14-15 jarigen) een wiskundetest voorgeschoteld waarin de druk zo laag mogelijk werd gehouden. Er werd hen gewoon gevraagd om hun best te doen. Vervolgens werd er een situatie gecreëerd waarin er heel wat meer druk was. Bij een goed resultaat zou men een financiële beloning ontvangen maar hun resultaat werd wel gekoppeld aan dat van een medestudent. Vervolgens werd hen verteld dat die persoon het reeds goed had gedaan, waardoor de druk om de beloning te verdienen op hun schouders kwam te liggen. Tenslotte werd hen nog verteld dat de test werd gefilmd en achteraf door leerkrachten en medestudenten zou worden bekeken. Nadat de jongeren deze richtlijnen hadden meegekregen werd hen de opdracht gegeven om ofwel tien minuten rustig te blijven zitten (=de controlegroep), ofwel zo open mogelijk hun gedachten en gevoelens met betrekking tot de test die zou volgen op papier te zetten.

De onderzoekers gingen ervan uit dat de resultaten in dit experiment een pak lager zouden liggen in de tweede situatie, waarbij er veel druk werd gecreëerd, maar dat de prestatiedruk zou verdwijnen wanneer men hen de kans zou geven om vlak voor de test hun examenangst op papier te zetten. In de situatie waarbij gewoon aan iedereen werd gevraagd om hun best te doen werden er geen verschillen vastgesteld tussen de studenten uit de controlegroep en de schrijfgroep. In de situatie waarbij er de druk een pak hoger was ging de controlegroep er met 12% op achteruit, terwijl de groep die vooraf hun gevoelens op papier had gezet er 5% op vooruit ging in vergelijking met hun eerste prestatie.

De onderzoekers konden op dit punt echter nog niet concluderen wat nu precies dit effect veroorzaakte: louter de schrijfactiviteit of de inhoud van wat men op papier zette. Daarom kregen sommige jongeren in een volgend experiment de opdracht om over een niet-emotionele gebeurtenis te schrijven, terwijl de andere groep wel over hun testangst schreef. Ook in deze situatie bleken de leerlingen die niets of over een niet-emotionele gebeurtenis schreven minder goed (-7%)te scoren ten opzichte van een pretest. De groep die haar angsten wel op papier had gezet ging er ook in dit experiment op vooruit (+4%). Hun conclusie was dus dat het wel degelijk uitmaakt wat er op papier wordt gezet.

In een volgende fase van het onderzoek wilden de onderzoekers nagaan of leerlingen met een grotere angst ook het meeste voordeel uit dezeaanpak haalden en of ze hiermee de negatieve correlatie tussen testangst en resultaten konden elimineren. Hiervoor werden jongeren getest in een werkelijke klasomgeving. Hierbij werden opnieuw 14-15 jarigen geobserveerd vlak voordat ze hun eerste ‘final’ in high-school moesten afleggen, een examen waar heel wat van af hangt (omdat het o.m.  meetelt voor hun puntengemiddelde dat later bepaalt of ze tot een bepaalde school worden toegelaten of niet). Zes weken voor het examen werd gemeten hoe sterk hun angst en spanning is in testsituaties waarna ze vervolgens willekeurig werden toegewezen aan ofwel een controlegroep (die kreeg de opdracht om over een onderwerp na te denken dat niet op het examen aan bod zou komen), ofwel in een groep die hun angsten op papier moest zetten.

Ook in deze test bleken de mate van faalangst en de testresultaten negatief met elkaar gecorreleerd waren, behalve voor de groep die zijn angsten en gevoelens vooraf op papier had gezet.  Vervolgens ging men na of de jongeren met de meeste angst ook het meeste baat hadden bij de methode. Uit de resultaten bleek dat ze 6% beter scoorden na de interventie en het even goed deden als studenten zonder of met weinig angst angst (ongeacht in welke groep deze zaten). Jongeren met weinig angst haalden geen siginificant betere scores wanneer hen werd gevraagd om hun gevoelens op papier te zetten. De interventie had voor hen duidelijk minder effect. De verschillende impact van de interventie op studenten met hoge en lage faalangst loopt parallel met bevinden uit andere studies.

Conclusie? Een korte schrijfopdracht vlak voor een toets of examen waarbij jongeren hun negatieve gedachten en gevoelens met betrekking tot die test op papier zetten, kan er bij jongeren met een sterke mate van angst voor zorgen dat de negatieve correlatie tussen hun faalangst  en testresultaten verdwijnt waardoor ze net als alle anderen kunnen tonen tot welke leerprestaties ze in staat zijn.

Bronnen:

Een gedachte over “Wie schrijft die … behaalt betere punten!

Plaats een reactie